06 februari 2015

Rennen naar zang

Op woensdagavond heeft E zang. Bij het plaatstelijke kinderkoor van de kerk in ons dorp zingen ze gezamenlijk liedjes en hebben ze van tijd tot tijd een concert. Zang begint altijd om kwart over zes. Als we na het eten die kant op gaan hebben we voldoende tijd om erheen te wandelen. Maar E wil niet wandelen. Ze wil het liefst als eerst aanwezig zijn. Want voor ze beginnen doen ze altijd 'voetje van de vloer'. Iedereen die binnenkomt wordt gevraagd om mee te doen. En wie mee doet moet 'm zijn.

Het leuke bij zang is dat het iedere week precies hetzelfde gaat. Geen kind komt op het idee om van spel of regels te veranderen. Perfect voor E. En nu wil ze er dus als eerst zijn, zodat ze niet de tikker hoeft te zijn. Dus rende ik woensdag met E aan mijn rechterhand naar zang. Heel snel gingen we niet, want ik heb haar uitgelegd dat je het veel beter kunt volhouden als je rustig aan doet. We kozen voor een drafje. Het was buiten al donker en koud. Voor ons zagen we de lantaarnpalen weerspiegeld in de plassen. 'Wat een schitterende plas!' zei E. Van zulke opmerkingen geniet ik. De manier waarop ze figuurlijke woorden zo letterlijk inzet. Maar ook de oprechtheid waarmee ze zo'n opmerking lanceert.

Ik vind het leuk om met mijn meisjes te huppelen of rennen. Zo gaan we ook wel eens van school naar huis. Het leven is veel leuker als je er wat gezelligs van maakt. En op die woensdagavonden komen ook de praatjes los. Normaal is E niet altijd even spraakzaam. Als ik haar 'zomaar' meeneem om te wandelen dan heeft het geen doel en werkt het niet. Maar onderweg naar zang heeft ze daar geen last van en komen ineens de verhalen van school of wat ze verder op haar hart heeft.

Aan het einde van de stationsweg is de spoorwegovergang. Dat is de wekker van ons loopje naar zang. Als we nog op de stationsweg zijn zodra de slagbomen zakken, zijn we volgens E laat (dan zijn er meestal al 3 a 4 meisjes aanwezig). Als we al voorbij de hoek zijn dan is E meestal het eerst. Hoe dichter we bij het hoekje komen hoe meer E mij begint aan te sporen om door te rennen. Ondertussen ploffen en sloffen haar snowboots ritmisch over de grond. 'Word jij eigenlijk ook wel eens getikt E? Of blijf je gewoon met je voeten omhoog zitten?' vraag ik. Meestal wordt ze niet getikt vertelt ze me. 'Maar soms ga ik achter een stoel staan. Dan zeg ik: tik me dan, tik me dan, en dan ga ik snel met mijn voeten van de vloer als ze eraan komen.' Dat zie ik makkelijk voor me.

We komen aan en er zijn al drie meiden aanwezig. Ze staan te praten met de 'juf' en proberen haar ervan te overtuigen dat ze nog van plek willen wisselen in hun rij van het koor. 'Doen jullie mee met voetje van vloer?' vraagt E wijs. Niemand hoort haar en juf legt de meisjes uit dat hun plekken al vast liggen. Door de deur zie ik het gespannen koppie van mijn dochter. Wat houd ik toch van haar. Ik zie dat ze haar vraag herhaalt en er voorzichtig aan toevoegt 'dan ben je 'm'. Ze lijken nog steeds niet echt te reageren, want ze hebben het druk met hun plekje in het koor.. maar dat merkt E weer niet. Het liefst zou ik blijven staan om te kunnen zien hoe het verder gaat. Gewoon als een vlieg op de muur, toekijken hoe ze reageren en hoe E daar mee om gaat. Maar mijn verstand zegt me dat het beter is voor E als ik mijn nieuwsgierigheid bedwing en gewoon naar huis ga. Ze redt zich wel. Ik loop terug naar de buitendeur en hoor achter me een kudde olifanten in beweging komen. Voetje van de vloer is begonnen.

03 februari 2015

Buren en politie. Alweer.

Het was vrijdagavond ongeveer 23.00 uur. Door een enorme knal schrok ik wakker. Of eigenlijk was het meer een dreun. Het leek wel of ons huis er van trilde en ik voelde me even gedesoriënteerd. Toen weer een dreun en gelijk erachteraan zware voetstappen die wegrenden. Naast me kon ik aan de ademhaling van B horen dat hij ook wakker was. Ijsballen. Vanaf de eerste sneeuwvlok, of eigenlijk al lang daarvoor, hield B er al rekening. Vroeg of laat moest het weer misgaan met de buurjongens. En met sneeuw zouden ze de kans om te kunnen treiteren niet laten liggen. 'Nou, slapen kan ik nu wel vergeten.' B ging uit bed en door de muur kon ik horen dat hij zich ging aankleden en naar beneden ging. Ik lag nog steeds stijf van schrik in bed. Gespannen te luisteren of de meiden niet wakker waren geworden of dat er buiten nog iets gebeurde. En ik lag te balen. Dat in een periode waarin het net allemaal aardig op de rit is nu weer door het toedoen van buren onze rust verstoord wordt.

Mijn gedachten worden onderbroken door een nieuwe dreun. Ik spring uit bed en gluur tussen de gordijnen door. Ik hoor ze lachen en zie ze langs de heg wegrennen. Een stuk of vijf jongens. Of nou ja, jongens.. wat betreft leeftijd zijn het misschien mannen, maar daar is dan ook alles mee gezegd.
B komt naar buiten, hij maakt nog gauw zijn veter vast en gaat er achteraan. Om de hoek bij de buren waar we eerder mot mee hadden -zo verteld hij me later- stappen de jongens gauw op hun fiets om weg te racen. Bijna heeft B er één te pakken, maar gelukkig weet de jongen te ontsnappen want wie weet hoe het anders met hem was afgelopen.

Vanuit ons slaapkamerraam blijf ik naar buiten kijken. Ik heb geen zicht op de situatie maar ik hoor het geschreeuw. Ik zie dat onze schuin-overburen wel zicht hebben op de situatie en in hun verlichte kamer door het ramen staan te kijken om te zien wat er gebeurd. Mijn hele lijf rilt inmiddels. Niet alleen van de kou, maar vooral van de spanning. Snel trek ik wat warms aan en kijk weer naar buiten. De schuin-overbuurjongen zie ik van het raam weglopen en naar buiten komen. Rustig loopt hij af op het geschreeuw. Ik ben bang dat hij de groep wil versterken, maar hoor later van B dat hij juist komt om B te sussen. Niet dat zoiets lukt op zo'n moment, maar ik ben toch blij om te horen dat hij dat deed. Terwijl ik de geluiden hoor doe ik schietgebedjes.

Na een poosje zie ik B weer terugkomen en de oprit oplopen. Ik ga gauw naar beneden om naar hem te luistern. Hij is wit van woede. Letterlijk. Ik zie geen kleur meer in zijn gezicht en als ik hem niet zou kennen zou ik bang worden van de blik in zijn ogen. Hij verteld me wat er gebeurd is. Nadat de jongens met de fietsen waren ontkomen liep hij naar de buren om te vragen wie de jongens waren. Dezelfde buren van dit incident dus. Die stonden nog op de oprit om hun visite (de jongens met de fietsen) uit te laten. B vroeg wie de jongens waren maar ze hielden zich van de domme. Vervolgens begint de buurman hem opnieuw uit te dagen. Dreigend met een sneeuwbal en deze heel flauw over B heen gooien. Ook de buurjongen stond hem uit te dagen met een aansteker voor zijn gezicht langs, deze jongen heeft dan ook een zet gekregen. Je moet je voorstellen dat B op dat moment al zo laaiend was dat als de sneeuwbal van de buurman hem geraakt had dat er een ambulance aan te pas had moeten komen. Op het punt dat B had willen weglopen kwamen er opmerkingen als 'nou? wanneer ga je verhuizen dan?' zo wist hij hem precies uit de tent te lokken.

Terwijl B me thuis het verhaal vertelt laait de woede opnieuw op. Dit is zoveel onrecht, hier kunnen ze toch niet zomaar mee wegkomen? 'Ik ga terug!' B loopt naar de achterdeur. 'Doe het nou niet, laten we de politie bellen.' 'De politie? wat doet die nou, die helpen toch nooit!' 'Dat hebben we toch afgesproken de vorige keer, als het dreigde mis te gaan zouden we 112 bellen,'
Ik zie de twijfel bij B. Uiteindelijk pakt hij de telefoon en belt 112. Trillend van woede krijgt hij de politie aan de lijn waar hij zichzelf heel duidelijk maakt over het gooien van ijsballen en dat hij niet voor zichzelf in kan staan. Ik hoor de antwoorden van B en voordat hij goed en wel heeft kunnen vertellen wat er aan de hand is merk ik dat de politie aan de andere kant van de lijn hem zegt dat ze niets gaan doen en gooit B kwaad de telefoon erop. Voor het gooien van ijsballen gaan ze niets doen, einde verhaal. 'Ik ga erheen!' Nog kwader dan hiervoor (als dat kan) gaat B de deur uit. Ik loop naar boven zodat ik in iedergeval nog door het raam kan volgen wat er gebeurt. Dan gaat de huistelefoon en heb ik de politie aan de lijn.

De mevrouw geeft me niet eens de kans om iets te vertellen maar zodra ze begrijpt dat ik 'de vrouw van' ben begint ze. U snapt toch wel dat we met dit weer geen politieauto naar uw dorp laten rijden voor het gooien van ijsballen? Ze zegt het bijna kleinerend alsof we voor de lol bellen. 'Ik denk dat u het niet begrijpt' zeg ik. 'Dit is iets wat al veel langer speelt en waarvoor we al meerdere malen contact hebben gehad met de politie. Mijn man heeft een vorm van autisme en staat door het getreiter van de buren op dit moment niet voor zichzelf in. De laatste keer dat we politie thuis hadden hebben we afgesproken dat we op zo'n moment 112 zouden bellen.' Ondertussen zie ik B weer binnenkomen. Ik kan aan hem zien dat er tussendoor geen confrontatie is geweest. Vermoedelijk waren de buren inmiddels naar binnen en kon hij zichzelf voldoende beheersen en weer naar huis gaan.

Dan geeft de politievrouw een antwoord waar ik nog steeds kwaad om ben. 'Nou mevrouw, als uw man een probleem heeft en niet voor zichzelf in kan staan dan moet hij daarmee maar naar de huisarts, maar niet naar de politie. Wij gaan met deze sneeuw geen auto's naar uw dorp laten rijden voor een paar sneeuwballen.'
Ik stond werkelijk perplex. Heel even was ik er stil van. Toen ging ze haar standpunt ook nog herhalen en verduidelijken en was mijn energie op. Gauw viel ik haar in de rede 'u hebt uw punt gemaakt' en voor ik kon ophangen pakte B nog even gauw de telefoon af 'stuur maar een politieauto en ambulance!' riep hij boos. En toen hing B hij op. Dat ze geen auto beschikbaar hebben dat kan ik me nog voorstellen, maar om ons op zo'n manier af te poeieren..

Je beste vriend. Ammehoela.

B bleef binnen. Ik zette thee en we bleven nog een poos wakker voordat we opnieuw gingen slapen. Hoewel B de dagen daarna de draad enorm knap heeft opgepakt voelt het toch een beetje als terug bij af. De angst voor B om naar buiten te gaan en buren tegen te komen. De extra alertheid bij alle geluiden. De zorg om onze toekomst en alle onzekerheden die er extra meespelen als we willen proberen te verhuizen. Ik hou me eraan vast dat God een plan met ons heeft en ons tot nu toe ook altijd heeft geholpen.